Contenu de sensagent
Lettris
Lettris est un jeu de lettres gravitationnelles proche de Tetris. Chaque lettre qui apparaît descend ; il faut placer les lettres de telle manière que des mots se forment (gauche, droit, haut et bas) et que de la place soit libérée.
boggle
Il s'agit en 3 minutes de trouver le plus grand nombre de mots possibles de trois lettres et plus dans une grille de 16 lettres. Il est aussi possible de jouer avec la grille de 25 cases. Les lettres doivent être adjacentes et les mots les plus longs sont les meilleurs. Participer au concours et enregistrer votre nom dans la liste de meilleurs joueurs ! Jouer
Dictionnaire de la langue française
Principales Références
La plupart des définitions du français sont proposées par SenseGates et comportent un approfondissement avec Littré et plusieurs auteurs techniques spécialisés.
Le dictionnaire des synonymes est surtout dérivé du dictionnaire intégral (TID).
L'encyclopédie française bénéficie de la licence Wikipedia (GNU).
Traduction
Changer la langue cible pour obtenir des traductions.
Astuce: parcourir les champs sémantiques du dictionnaire analogique en plusieurs langues pour mieux apprendre avec sensagent.
Dernières recherches dans le dictionnaire :
calculé en 0.031s
bewegen; zich bewegen — mover; mover-se; mexer-se[ClasseHyper.]
remuer le corps (fr)[Classe]
beweging, omzetting, stroming, translocatie, transpositie, verplaatsing — deslocamento, movimento, traslado - motoriek, voortbewegen, voortbeweging — locomoção - motoriek — locomoção, motricidade - actie, beweging — movimento - changement de lieu, déplacement (fr) - reiziger — turista, viajante - bougeur (fr) - bewegings- — locomotivo[Dérivé]
tenir en place (fr)[Ant.]
in omloop komen, uitlekken, voortwoekeren — circular, constar, espalhar - traverser (fr) - behoedzaam dragen — ajeitar - whish (en) - nadar - swap (en) - seek (en) - ganir - voler (fr) - andar, ir, viajar - couvrir (fr) - rondspoken - viagem - overtrekken, overvliegen — atravessar, sobrevoar - andar, ir, viagem, viajar - gaan — dirigir-se, ir - faire (fr) - faire du raft, se déplacer en radeau (fr) - omgaan, op de been — mover-se - repair, resort (en) - kruisen — atravessar, cruzar, deslocar-se - bereizen — andar, ir, viajar - halen, komen — ir, vir - omheengaan, omzeilen — contornar - avancer lourdement (fr) - push (en) - voyager avec un but (fr) - wapperen, zich buigen, zich krommen — girar, ondular - afdwalen, dolen, dwalen, landlopen, omzwerven, ronddolen, ronddwalen, rondtrekken, rondzwerven, trekken, zwalken, zwerven — correr terras, eerrar, errar, transmigrar, vadiar, vagabundear, vagar, vaguear - in . lopen — andar, caminhar - kronkelen, meanderen, slingeren, zich slingeren — ir, serpear, serpentear, vagar - sprinten, spurten - zich wurmen — andar em camera lenta, arrastar-se, arrojar-se, mover-se em camera lenta, rastejar, rastejar-se, serpear, trepar - zich verdringen — engalfinhar-se - glijden, schuiven — deslizar, escorregar, resvalar - rollen — rodar - scheren — deslizar, escorregar - kaatsen, ketsen, stuiten, stuiteren — saltar - voar - aan de oppervlakte drijven, afdrijven, bovendrijven, dobberen, drijven, hangen, meedrijven, opstuiven, stuiven, zweven — flutuar, nadar, vagar - jouer (fr) - dobberen, drijven, zwemmen — nadar - gaan, lopen, treden, wandelen — andar, andar,caminhar, caminhar, ir - afslaan, draaien, een bocht maken, indraaien, keren, omdraaien, omkeren, omleggen, omwenden — seguir a bifurcação, virar - omreizen - parcourir, se déplacer à travers (fr) - afdwalen, bedekken, loslopen, meedrijven, verdolen, verdwalen — errar, extraviar-se, ser levado, vagar - courir (fr) - afstappen, banjeren, stappen, stiefelen — andar, caminhar - berijden, per auto reizen — viajar de carro - rijden — andar, rodar - skiën — esquiar - vliegen — voar - stomen — deslocar-se a vapor, mover-se a vapor - taxiën — rolar na pista - prendre le ferry, voyager par ferry (fr) - beklimmen, berijden, rijden — andar, ir, montar, subir, viajar - prance (en) - overzwemmen, zwemmen — boiar, nadar - klimmen, omhooggaan, omhoogkomen, opgaan, opkomen, optrekken, opvaren, stijgen — ascender, subir - levantar-se, subir - afdalen, afgaan, bliksemen, dalen, donderen, donderstralen, duvelen, flikkeren, kletteren, kukelen, lazeren, mieteren, neerkletteren, ploffen, sodemieteren, vallen, zakken — baixar, descer, pousar - faire de la chute libre, tomber en chute libre (fr) - zigzaggen — ziguezaguear - achternarijden, narijden, volgen — seguir - aflopen op, avanceren, doorlopen, doormarcheren, oprukken, toelopen op, voortgaan, voortschrijden, voorttrekken, vooruitgaan, zich voortbewegen — adiantar, andiantar, ganhar terreno - achteruitgaan, achteruitlopen, achteruitschuiven, achteruitstappen, achteruitwijken, intrekken, terugtrekken, terugwijken, wegtrekken, zich terugtrekken — andar, decair, recuar, retirar-se, retroceder, sumir, voltar atrás - rétrograder (fr) - continueren, doorlopen, gecontinueerd, vervolgen, voortbouwen, voortgezet, voortzetten — adiantar-se, avançar, ir, progredir, prosseguir, seguir - achteruit doen gaan, achteruitgaan, achteruitrijden, achteruitwijken, terugkrabbelen — recuar - zwenken — filmar, girar em movimento panorâmico - achternarijden, nakomen, narijden, volgen — seguir - voorafgaan, voorafgaan aan, voorgaan, vooruitgaan — à frente ir, anteceder - aangaan achter, achternagaan, achternalopen, achternarijden, achterna zitten, achtervolgen, dekken, het spoor volgen van, opdrijven, schaduwen, volgen — correr atrás, perseguir, rastejar, seguir, seguir o rasto de - inrukken, teruggaan, terugkeren, terugkomen, terugkomen op, teruglopen, terugsturen, weeromkomen — devolver, regressar, retornar, voltar - derailleren, ontsporen, uit het spoor raken — descarrilar, descarrilhar - zwermen - begeleiden, escorteren, geleiden, meegaan, meegaan met, meekomen met, meelopen met, meereizen, meetrekken, meevaren, vergezellen — acompanhar, seguir - avancer difficilement (fr) - circuleren — circular - cirkelen, omcirkelen — circular - angle (en) - atravessar - langskomen, langsrijden, passeren, voorbijgaan, voorbijkomen, voorbijlopen, voorbijrijden, voorbijvaren — ir, passar de largo, passar por - acelerar, apressar, apressar-se, despachar-se - te snel rijden — conduzir com excesso de velocidade - vrombir (fr) - drive (en) - afstuiven, doorsnellen, doorvliegen, ijlen, jakkeren, koersen, racen, razen, reppen, snellen, spoeden, stormen, storten, stuiven, vliegen, voorbij flitsen, zoeven — andar a toda a pressa, apressar, ir, voar - afsjouwen, afsukkelen, slepen, strompelen — arrastar-se - faire la navette (fr) - bouger en sifflant (fr) - wippen - crossen, pezen, racen, scheuren, sjezen, voortdaveren — disparar, fiar, ir na mecha - faire un circuit (fr) - fendre (fr) - omlopen, omtrekken, rondgaan - voortplanten - s'approcher (fr) - overstappen - swash (en) - harddraven — andar, caminhar, passear - begaan, betreden, stappen, trappen — andar, pisar - andar - suizen - zich afscheiden, zich terugtrekken — andar - fluiten, zoeven — assobiar, silvar, zunir - croiser, voyager d'île en île (fr) - abrir caminho, sulcar - slingeren — cambalear - joeirar, peneirar - fall (en) - drag (en) - courir (fr) - bang (en) - précessionner (fr) - andar, ir, viajar - rijden — andar, ir, viajar - snowshoe (en) - beetle (en) - tirer (fr) - nadar - tram (en) - caravan (en)[Spéc.]
mouvant (fr)[QuiEst]
motilité (fr)[Nominalisation]
beweging, omzetting, stroming, translocatie, transpositie, verplaatsing — deslocamento, movimento, traslado - motoriek, voortbewegen, voortbeweging — locomoção - motoriek — locomoção, motricidade - actie, beweging — movimento - changement de lieu, déplacement (fr) - reiziger — turista, viajante - bougeur (fr) - daar gaat 'ie — vamos a isto - bewegings- — locomotivo[Dérivé]
doorreizen, op trektocht gaan, reizen, rondreizen, rondtrekken, toeren, trekken — viajar[Cause]
bijsturen, stevenen, sturen — direcionar, dirigir, esterçar, gerir, governar - bereiken, komen tot, raken, uitkomen op, uitlopen op — alcançar, chegar, chegar a - verzuimen — faltar - bewegen, verhangen, verleggen, verplaatsen, verroeren, verschuiven, verzetten — deslocar, mover, remover[Domaine]
verhuizen, vertrekken — mudar de casa, sair - beklauteren, beklimmen, bestijgen, klimmen, klimmen in, klimmen op, omhooggaan, omhoogklimmen, opklimmen, opstijgen, stijgen — subir, trepar - neergaan, ondergaan, ondergang, zinken — afundar-se, colocar-se, descer, pôr-se - afzakken, kelderen, neergaan, ondergaan, zakken, zinken — afundar, afundar-se - doorkomen, ertussen liggen, omgaan, omkomen, slijten, verglijden, verlopen, verstrijken, vervlieden, vervliegen, vlieden, vliegen, voorbijgaan, voorbijglijden — decorrer, expirar, ir, passar[Analogie]
tenir en place (fr)[Ant.]
andar (v.) • bewegen (v.) • caminhar (v.) • deslocar-se (v.) • doorreizen (v.) • gaan • ir (v.) • koersen (v. trans.) • tijgen (v.) • voortbewegen (v. trans.)
-